VARKENSLOKET

De mogelijkheid tot nestbouwgedrag in vrijloopkraamhokken
- meerwaarde voor zeug en biggen


Auteurs: Charlotte Vanden Hole1, Anneleen Watteyn1, Frank Tuyttens1, Sarah De Smet2
1 Wetenschappelijk Referentiecentrum Dierenwelzijn van Landbouwhuisdieren, ILVO
2 Varkensloket, ILVO

Vrijloopkraamhokken bieden zeugen meer ruimte en bewegingsvrijheid, waardoor ze beter diereigen gedrag zoals nestbouw kunnen uitvoeren. Dit kan een positieve invloed hebben op het welzijn van de zeug (minder stress en frustratie) en op de gezondheid en overleving van haar biggen. Wel is het belangrijk dat er voldoende én geschikt nestmateriaal aanwezig is, zowel de dag voor het werpen als de dagen erna. Lang stro, hooi, takken, jute zakken, lange papiersnippers en touwen blijken hiervoor het meest geschikt. Wanneer in een vrijloopkraamhok toch wordt gekozen voor tijdelijke fixatie van de zeug, bijvoorbeeld om de veiligheid van de biggen te verhogen in de eerste dagen na het werpen, is het aangeraden dit te beperken tot maximaal de twee dagen na het werpen. Zo behoudt de zeug op de cruciale momenten in de kraamperiode voldoende vrijheid om nestbouwgedrag te vertonen.

Vrijloopkraamhokken voor zeugen zijn momenteel een spraakmakend thema. In verschillende Europese landen is het gebruik ervan al verplicht of wordt dit sterk gestimuleerd. In Zweden en Zwitserland zijn ze al jarenlang standaard. Oostenrijk volgt in 2033, en in landen zoals Noorwegen, Finland en Denemarken is het gebruik van vrijloopkraamhokken intussen sterk ingeburgerd. Hoewel er in Vlaanderen momenteel nog geen verplichting is, kiezen meerdere zeugenhouders reeds voor dit type huisvesting. Dit gebeurt vaak uit eigen overtuiging of om voorbereid te zijn op mogelijke veranderingen in de wetgeving en de verwachtingen vanuit de maatschappij. Vrijloopkraamhokken zorgen voor meer bewegingsruimte waardoor zeugen en biggen beter hun diereigen behoeften en gedrag kunnen vertonen. In dit artikel gaan we dieper in op een belangrijk aspect daarvan: nestbouwgedrag. We bekijken wat dit gedrag precies inhoudt, waarom het belangrijk is en hoe het ondersteund kan worden in de praktijk.

Vrijloopkraamhokken zonder kraamkooi vs. tijdelijke fixatie in kraamkooi

Er zijn vrijloopkraamhokken waarin de zeug volledig vrij kan bewegen (figuur 1), en systemen waarin de zeug tijdelijk wordt vastgezet rond het werpen. In dit laatste geval gebeurt het fixeren meestal tijdens of net na het werpen, en duurt dit 2 tot 5 dagen. Beide types zijn commercieel beschikbaar en variëren qua oppervlakte van 5,5 tot 8 m². De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) adviseert een oppervlakte van minstens 7,8 m² (inclusief biggennest) om voldoende bewegingsvrijheid te garanderen en biggenuitval te beperken.

Figuur1

Figuur 1. Zeug met biggen in vrijloopkraamhok (zonder tijdelijke fixatie) met apart biggennest (Filip Van Laere, Kruisem).

Hoe verloopt het kraamproces in (semi-)natuurlijke omstandigheden?

Om het belang van nestbouwgedrag ten volle te kunnen begrijpen is het belangrijk om eerst stil te staan bij hoe het kraamproces en de periode rond de geboorte verloopt in (semi-)natuurlijke omstandigheden. Hieronder verstaan we een leefomgeving die is ingericht op een manier dat een breed scala aan diereigen gedragingen mogelijk zijn.

In zo een omgeving verlaten zeugen ongeveer 24 tot 48 uur voor het werpen de groep op zoek naar een geschikte nestplaats. Ze leggen hiervoor grote afstanden af buiten hun normale territorium. Ongeveer 16 tot 20 uur voor het werpen begint het echte nestbouwen, wat gestuurd wordt door hormonen en omgevingsprikkels. Meestal stopt dit gedrag 2 tot 4 uur voor de geboorte, waarna de zeug in het nest blijft. Het eerste uur na de geboorte nemen biggen reeds biest op, in de eerste 16 uur ontstaat een ritme waarbij de zeug haar biggen om de 40 tot 60 minuten laat zogen. De zeugen blijven nadien ongeveer 10 dagen in en rond het nest. De eerste 2 dagen blijft de zeug vrijwel constant in het nest, daarna zal ze het nest onderhouden door het aanbrengen van vers nestmateriaal en op verkenning gaan. Na deze 10 dagen keren zeug en biggen terug naar de familiegroep en begint het geleidelijke speenproces dat in totaal 13 tot 17 weken duurt.

Het kraamproces in de gangbare varkenshouderij: verbetermogelijkheden?

In de huidige praktijk hebben de zeugen vaak niet de mogelijkheid om nestbouwgedrag te vertonen, wat het welzijn van de zeug en de biggen kan verminderen. In de klassieke kraamsystemen ontbreekt het de zeug aan enerzijds bewegingsvrijheid en anderzijds aan voldoende geschikt nestmateriaal.

Voor het werpen

Drachtige zeugen worden meestal een week voor de verwachte werpdatum naar de kraamafdeling gebracht, waar ze gehuisvest worden in een kraamhok of -kooi, afhankelijk van het kraamsysteem. In quasi elk type van gangbare huisvesting (zelfs in een vrijloopkraamhok) is het afleggen van grote afstanden en het actief op zoek gaan naar een geschikte nestplaats niet mogelijk. Dit gedrag niet kunnen uitvoeren kan reeds tot frustratie of stress bij de zeug leiden. De dag voor het werpen (16 tot 20 uur voordien) zal de zeug sterk gemotiveerd zijn om zich af te zonderen, nestmateriaal te verzamelen en een nest te bouwen. In een traditionele kraamkooi heeft een zeug onmogelijk de bewegingsvrijheid (en het nestmateriaal) die ze nodig heeft om deze gedragingen uit te voeren. In een vrijloopkraamhok zal dit – zij het nog steeds aan de eerder beperkte kant – wel mogelijk zijn. Dit is wel op voorwaarde dat in vrijloopkraamhokken waar de zeug tijdelijk in een kraamkooi wordt gefixeerd, dit pas (heel) kort voor of na het werpen gebeurt. Het is ook zo dat enkel een grotere bewegingsvrijheid niet voldoende is, ook geschikt nestmateriaal (zie verder) moet voorhanden zijn. Een voorgebouwd nest biedt hier geen oplossing, de zeugen moeten zelf materiaal kunnen verzamelen en een comfortabele plek kunnen creëren.

Indien de zeug geen nest kan bouwen kan dit leiden tot frustratie en stress, wat zich vaak vertaalt in gedragsstoornissen (omgericht gedrag en stereotypieën) zoals stangbijten, looskauwen, pogingen tot graven en wroeten (zelfs indien hier geen materiaal voor voorzien is) en overmatig besnuffelen van vloer en hok. Zeugen kunnen deze gedragingen voor, tijdens en na het werpen (blijven) vertonen.

Tijdens het werpen

Stress door het niet kunnen uitvoeren van nestbouwgedrag kan een negatieve invloed hebben op het verloop van het werpen. De werpduur kan langer worden, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de zeug en haar biggen. Wetenschappers spreken van een verlengde werpduur vanaf 5 uur. Een lange werpduur verhoogt het risico op infecties en zal het stressniveau van de zeug verder verhogen. Een verlengde werpduur kan ook zorgen voor zuurstoftekort bij de biggen, wat kan leiden tot meer doodgeboorten en lagere vitaliteit, met uiteindelijk een grotere uitval voor spenen tot gevolg. Ook de grootte van de toom speelt hierin een rol. Grotere tomen kunnen de werpduur verlengen, wat het risico op complicaties verhoogt. Het beperken van stress net voor het werpen – onder andere door nestbouw toe te laten – is dus belangrijk.

Na het werpen

Het niet kunnen bouwen van een nest kan tot ná het werpen gevolgen hebben: zo is er bijvoorbeeld een duidelijk verband gevonden tussen het nestbouwgedrag vóór het werpen en hoe voorzichtig een zeug met haar biggen omgaat in de eerste dagen na de geboorte. Ook na het werpen blijft de motivatie tot nestbouw aanwezig. In de eerste 2 dagen blijft de zeug meestal op het nest, maar daarna wil ze haar omgeving verkennen, het nest onderhouden en haar behoeften (zoals eten en mesten) uitvoeren op een andere plaats dan het nest zelf. Als ze het nest hiervoor niet tijdelijk kan verlaten en deze gedragingen niet kan uitvoeren, kan dit opnieuw tot frustratie leiden. Daarom wordt aangeraden om de periode van fixatie (indien toegepast) te beperken tot maximaal 2 dagen na het werpen. Na deze 2-daagse periode is het belangrijk dat de zeug voldoende bewegingsruimte en geschikt materiaal heeft om haar diereigen gedrag verder uit te voeren.

Geschikt nestmateriaal

Er bestaan verschillende materialen die nestbouw kunnen stimuleren. Voorbeelden zijn: lang stro, hooi, jute zakken, papiersnippers, touwen, takken, houtsnippers of turf. Niet elk materiaal is even geschikt voor alle aspecten van nestbouwgedrag. EFSA stelt 4 voorwaarden voor goed nestmateriaal:

  1. Een ligkuil kunnen maken – Dit vraagt een dikke laag en materiaal dat verplaatst kan worden. Enkel materialen met een voldoende volume, zoals lang stro en hooi, maken het mogelijk om effectief een kuil te vormen. Materialen zoals takken of vaste structuren laten dit niet toe.
  2. Draagbaar zijn – Het materiaal moet met de snuit kunnen worden verplaatst naar het nest. Hoe kleiner de deeltjes, hoe moeilijker dit wordt. Zeugen dragen zowel lang als kort stro, maar materialen zoals turf en houtkrullen worden nauwelijks verplaatst. Over jute zakken bestaat nog enige onduidelijkheid, al is het aannemelijk dat ze in de praktijk wel versleept worden.
  3. Bijt- en scheurbaar zijn – Zeugen willen het materiaal kunnen bewerken. Lange structuren (stro, hooi), takken en breekbaar materiaal zoals touwen en jutezakken lokken functioneel bijtgedrag uit. Materialen met kleine deeltjes of harde objecten zoals kettingen doen dit niet of nauwelijks. Bij (versnipperd) papier is dit mogelijk, maar niet effectief zodra het nat of gekauwd is.
  4. Goed schikbaar en vormbaar zijn – Zeugen willen het nest kunnen rangschikken, bijvoorbeeld in een cirkelvorm. Dat lukt enkel met lang materiaal (lang stro, hooi) in voldoende hoeveelheid. Kleine deeltjes (zoals zaagsel) worden wel enigszins gerangschikt, maar kunnen minder goed tot een echt nest worden gevormd. Takken en jute worden soms ook gerangschikt, maar dit gedrag is minder functioneel. Bij vast, onbreekbaar materiaal (zoals een houten paal of ketting) kunnen zeugen het materiaal niet rangschikken tot een nest.

Lang stro en hooi voldoen aan alle voorwaarden en worden het best beoordeeld. Ook jute zakken, takken, lange papiersnippers en touwen scoren goed. Sommige materialen, zoals zaagsel of fijne turf, zijn minder geschikt omwille van hun structuur of beperkte bewerkbaarheid. Bij de keuze van het materiaal spelen ook praktische overwegingen mee: hoe snel het vergaat, hoe vaak het moet worden aangevuld, en of het ook verrijking biedt voor de biggen (figuur 2).

Zo kunnen jute zakken bijvoorbeeld ook na het werpen nuttig zijn als verrijkingsmateriaal voor de biggen. Wel moeten ze op tijd vervangen worden, aangezien ze na een aantal dagen vuil worden. Ook stro heeft bijkomende voordelen: het bevordert rust, verlaagt het risico op stereotiep gedrag en kan bijdragen aan een betere hygiëne in het kraamhok.

Figuur2

Figuur 2. Stro als verrijkingsmateriaal voor zeug én biggen in vrijloopkraamhok (Filip Van Laere, Kruisem).

 

Opdrachtgever: Dierenwelzijn Vlaanderen, Departement Omgeving, Vlaamse Overheid