VARKENSLOKET

DEMOPROJECT - PRECISIEVOEDING VAN VLEESVARKENS: MEERFASEVOEDING OP BASIS VAN ZELF GETEELDE EIWITBRONNEN

In het algemeen worden vleesvarkens in België volgens een tweefazensysteem (groeivoeder van 25 tot 45 kg; afmestvoeder van 45 - 105,110 kg) gevoederd. In bepaalde gevallen wordt de afmestperiode nog in 2 delen opgedeeld en spreekt men van een driefazensysteem. De gehaltes aan ruw eiwit en aminozuren zijn in principe afgesteld op de behoefte van een big van 25 kg (groeivoeder) en een vleesvarken van 45 kg (of 70 kg bij driefazenvoedering). Naarmate het dier naar het einde van de faze evolueert, zal het dier een toenemend overschot aan eiwit en aminozuren opnemen (dit omdat de voederopname sneller stijgt dan de dagelijkse behoefte voor gewichtstoename en onderhoud).

Het project had als doel om aan te tonen dat de overschakeling van een bestaand twee fazen voeding naar 3 of meer fazen een grote bijdrage kan leveren in de reductie van de voedingskost bij vleesvarkens, in de reductie van mineralen (stikstof) uitstoot en de afhankelijkheid van de soja import sterk kan verminderen.

De uitvoerders van het project zijn Proef-en Vormingsinstituut Limburg, Katholieke Hogeschool Kempen, Hogeschool Gent en ILVO eenheid Dier. Dit demonstratieproject wordt medegefinancierd door de Europese Unie en het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid. Het project liep over 2 jaar (2011 - 2013).

Studienamiddagen 'Meerfasevoeding bij vleesvarkens'

Op 11 en 12 september 2013 vonden de studienamiddagen 'Meerfasevoeding bij vleesvarkens' plaats. Tijdens deze studiedagen werden de mogelijkheden van het gebruik van meerfasevoeding bij vleesvarkens belicht.

Soja is door het hoge eiwitgehalte, de gebalanceerde samenstelling (ideaal aminozuurprofiel) en de hoge verteerbaarheid de belangrijkste eiwitbron in varkensvoeder. Echter, Europa is slechts voor 25 à 30% zelfvoorzienend, wat leidt tot een jaarlijkse invoer van gemiddeld 39 miljoen ton soja uit de V.S., Brazilië en Argentinië. Omdat de import van soja gepaard gaat met diverse problemen, wordt vanuit Europa en Vlaanderen (Actieplan Alternatieve Eiwitbronnen) getracht om de afhankelijkheid te verminderen o.a. door te streven naar het telen van alternatieve eiwitbronnen.

Naast het telen van alternatieve eiwitbronnen kan de soja-import worden gereduceerd door gebruik te maken van fasevoeding. Hierbij wordt het eiwit- en aminozuurgehalte van het voeder aangepast aan de behoefte van het vleesvarken. Deze behoefte verandert in de loop van de vleesvarkensperiode, waarbij het rantsoen van oudere dieren per kg voeder minder nutriënten moet bevatten.

Voorstelling project (Luc Martens)

Alternatieve eiwitbronnen voor soja (Katrijn Ingels)

Verschillende Europese eiwitbronnen komen in aanmerking voor het gebruik in (vlees)varkensvoeder: bijvoorbeeld erwten, veldbonen, lupinen, koolzaad- en zonnebloemschroot, DDGS en aardappeleiwit. Tabel 1 geeft een overzicht van het ruw eiwit gehalte, de verteerbaarheid en het gebruik van de verschillende grondstoffen. De hoeveelheid waarin de verschillende grondstoffen kunnen ingemengd worden in het rantsoen wordt bovendien bepaald door de aanwezigheid van antinutritionele factoren. Dit zijn stoffen die een negatieve invloed hebben op de waarde van het voeder: bv. een verminderde eiwit- en/of koolhydraatverteerbaarheid, verminderde fosfor beschikbaarheid, bittere smaak en/of toxische effecten. Een goede eiwitbron bevat een hoog percentage ruw eiwit met een hoge verteerbaarheid en weinig antinutritionele factoren.

Tabel 1: Ruw eiwit gehalte en verteerbaarheid van alternatieve eiwitbronnen voor soja

Grondstof

Ruw eiwit 
(%)

Verteerbaarheid RE 
(%)

Inmenging
in vleesvarkensvoeder

Sojaschroot

43

90

Als enige eiwitbron; max. 15- 20% bij spenen en geleidelijk laten toenemen

Erwten

21-22

83-86

20-30 %

Veldbonen

25-27,5

79-82

20-30 %

Lupinen

29-46

84

15-20 %

Koolzaadschroot

39

77

Tot 50 % voor vleesvarkens bij dubbelnulrassena; max. 10 % bij niet dubbelnulrassen

Zonnebloemzaadschroot

38 (ontdopt)

83

25-50 %

DDGS (afhankelijk van graangewas)

26-37

68-84

Tot 22,5 %

Aardappeleiwit

75-76

92-95

Tot 5 %

Dubbelnulrassen bevatten maximaal 3 mmol glucosinolaten (een antinutritionele factor die leidt tot de vorming van giftige en bittere producten die de schildklierfunctie verstoren).
‡ Het gebruik van DDGS bij vleesvarkens - ILVO mededeling nr. 159 voederwaarde van DGS en enkele andere bijproducten van de bio-ethanolwinning uit granen voor rundvee, varkens en pluimvee (maart 2014)

Precisievoeding: voederen naar behoefte (Sam Millet)

Varkens moeten energie opnemen om te kunnen overleven (onderhoud) en te groeien. De energiebehoefte voor onderhoud is de energie die een dier nodig heeft voor het in stand houden van de lichaamsfuncties. De groei van een vleesvarken omvat zowel de aanzet van spieren, de groei van de beenderen als de aanzet van vet. Om spieren aan te zetten zijn eiwitten nodig. De samenstelling van het voedereiwit (aminozuurprofiel) is hierbij van groot belang. Lysine is het ‘limiterend aminozuur’ dat in voldoende mate aanwezig moet zijn om op een efficiënte manier spierweefsel op te bouwen. De andere aminozuren worden uitgedrukt in verhouding tot lysine. Indien er te weinig/een onjuiste verhouding aminozuren in het voeder zitten kan geen spierweefsel worden aangezet en wordt de energie gebruikt voor de vetaanzet, wat leidt tot een hogere voederconversie.

In de loop van de vleesvarkensfase veranderen het lichaamsgewicht, de voederopname en de capaciteit van de dieren om spieren aan te zetten. De dagelijkse behoefte aan energie (onderhoudsbehoefte) en aan aminozuren (spieropbouw) neemt toe met een toenemend lichaamsgewicht en spieraanzet. De varkens zullen echter meer voeder opnemen, waardoor de aminozuurbehoefte per kg voeder daalt. Het principe van meerfasevoeding is gebaseerd op een verlaging van de nutriënten (aminozuur)inhoud van het voeder in functie van de behoefte van de dieren. Zo kan een goedkoper voeder geproduceerd worden met een lagere stikstofuitstoot.

Demoproef op proefbedrijf Bocholt (Luc Martens en Toon Elsen)

Vier testgroepen (elk bestaand uit 50 bargen en 50 zeugen; Topigs 20 x Piétrain) werden ad libitumgevoederd via een twee-, drie-, vijf- of multifasesysteem. Figuur 1 geeft een overzicht van het proefvoederschema van de verschillende groepen. Gedurende het traject werden het individuele gewicht (vijf weegmomenten), de voederopname (per hok) en enkele slachtparameters opgevolgd. De dagelijkse groei, de voederconversie en voederkostprijs van het gebruikte voederschema werden hieruit berekend. Definitieve resultaten van de proef zullen eind 2013 beschikbaar zijn.

http://www.varkensloket.be/Portals/63/images/Fasevoeding_2.jpg

Figuur 1: Voederschema's

Implementatie op praktijkbedrijven (Dirk Fremaut)

Tijdens de laatste fase van het project wordt nagegaan hoe een praktijkbedrijf zo eenvoudig mogelijk kan overgaan op één van de fasevoedingssystemen en welke invloed deze omschakeling heeft op de zoötechnische resultaten (dagelijkse groei, voederconversie en voederopname) en de slachtkwaliteit van de varkens. Bovendien wordt een kostprijsberekening uitgevoerd en wordt een schatting gemaakt van de invloed op de mineralenuitstoot en de gerealiseerde reductie in de afhankelijkheid van soja. Zes bedrijven nemen dit najaar deel aan de praktijkproef. Op elk bedrijf wordt het bestaande voederschema met minstens één fase verhoogd in overleg met de veevoederfabrikant. Van essentieel belang is dat geen grote bedrijfsaanpassingen of investeringen moeten worden uitgevoerd. De voederopname, groei, voederconversie, gezondheidstoestand, luchtkwaliteit en het al dan niet ervaren van problemen bij de omschakeling worden via twee à drie bedrijfsbezoeken opgevolgd.

Ter afronding van het demoproject werden de brochures 'Alternatieve eiwitbronnen in de voeding van vleesvarkens' (december 2013) en 'Meerfasevoeding voor vleesvarkens' (januari 2014) samengesteld.